Jiu Jitsu geschiedenis

Het vroegste begin van Jiu Jitsu gaat terug tot het door twisten verdeelde Japan uit de 15de en 16de eeuw. De Samurai strijders droegen altijd wapens en soms een harnas. Bij een gevecht met een andere gewapende strijder had een ongewapend systeem weinig kans, tenzij de twee aanvallers in de loop van het gevecht zo dicht bij elkaar waren gekomen dat het zwaard niet meer gebruikt kon worden.

In dit stadium zou men gewoonlijk dolken gegrepen hebben, maar in sommige gevallen was het wenselijker de vijand gevangen te nemen dan hem af te maken. Hiertoe werden methoden ontwikkeld om de vijand bij de bindingen van het harnas vast te grijpen en neer te werpen, zodat hij gevangen genomen kon worden. 

Na het tijdperk van de Samurai, werden nieuwe technieken ontworpen om ongewapende aanvallers te lijf te gaan. Deze nieuwe vormen werden in het bijzonder aangeduid als ‘Yawarra”, ‘Tai-Jitsu’ en ‘Jiu Jitsu”.

 

 

Later werden Jiu Jitsu scholen geopend om de gewone burgers te onderwijzen.

In de jaren 30 kwamen ook in Nederland de eerste scholen waar het Jiu Jitsu werd onderwezen, waarna de Nederlandse Jiu Jitsu Bond (NJJB) werd opgericht. Later werd het kersenbloesemsysteem ontwikkeld, waarbij de 1e graad (geel) tot 6e graad (zwart) de vaardigheid van de beoefenaar aangaf. Het tegenwoordige systeem ken ook de banden met verschillende kleuren zoals wij dat ook in het Judo kennen.

Het Jiu Jitsu is de bakermat van alle Bu-do. Er is geen enkele “do”-vorm die niet uit het “jitsu”-vorm is ontstaan.

Het Jiu Jitsu is daarmee een van de oudste (wapenloze) martiale kunsten hier op aarde en heeft zichzelf bewezen een uiterst effectieve manier van verdediging te zijn.